In het westen van het land geboren,
de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog al vroeg in haar leven,
was het toch altijd een leuk, vriendelijk, vrolijk en levendig kind geweest.
Ze groeide uit tot reislustige jongvolwassene, prettige echtgenote,
een lief zorgzame moeder, trotse oma…
Maar met het stijgen der jaren waren alle lichamelijke ongemakken
zo groot geworden, dat het leven steeds onleefbaarder werd.
Eerst nog wat sukkelig en ongemakkelijk, vertelt haar man,
na de rollator permanent in een enorme elektrische rolstoel.
‘Toen ging de lol er gauw af,’ zegt hij stilletjes…
Met hart en ziel waren ze aan elkaar verknocht geweest, haar man en zij.
Ze hadden samen een zoon waar ze het goed mee hadden.
Toen hij trouwde en zelfs kinderen kreeg,
had dat de levensvreugde nog vergroot.
Maar ook moeiten en verdriet konden gedeeld –
altijd beschikbaar en bereikbaar voor elkaar.
Nu is ze dood.
‘Gek hè,’ zegt haar man terwijl hij zich voorzichtig over haar heen buigt,
‘zo gek, je ziet het aankomen, je wilt ook dat lijden voorbij is,
en toch voel je je overvallen.’
Hij schikt haar sjaal nog wat dichter om haar heen
en zet de rolstoel met zijn dode vrouw aan tafel.
‘Zit je goed, lieve?’ vraagt hij en dan:
‘U vindt het toch wel goed dat zij er ook gewoon bij is?’.
We bespreken stap voor stap alle facetten van de uitvaart.
Af en toe legt hij zijn hand op haar arm, vraagt ‘vind jij het zo ook goed, lieve?’ om mij vervolgens te vertellen ‘zo zou ze dat goed gevonden hebben,
laten we het zo gaan doen.’
Als ik wegga lijkt het of ze me nog even toeknikt en uitzwaait
met een rustige glimlach op haar gezicht….