Het was Henks’ trouwe viervoeter.
Zag je Henk, dan zag je Dobber.
Waar Dobber was, was Henk.
Onafscheidelijk…. tot Henk van die ladder viel en weken later stierf.
Eindeloos had Dobber onder Henks ziekbed gelegen,
hij at niet veel,
ging weinig weg,
viel af.
Maar vandaag werd alle anders:
vreemde mensen over de vloer,
geen man in een bed,
maar een kist op schragen,
grote auto’s in de stille straat –
Dobber?
Dobber mocht niet mee.
‘Vandaag niet,’ zei Henks’ vrouw Lise,
‘vandaag moet jij op het huis passen’
en ze trok de deur achter zich dicht.
Dobber sliep na maanden waken.
Kwispelend stond-ie bij ’s avonds bij de deur.
‘Ach, ben je daar, jongen,’ fluisterde ze,
‘nu moeten we het samen zien te redden.
Lukt je dat? heb je goed op ons huis gepast?’
Het was nog lekker buiten toen ze samen op weg gingen.
Rusteloos ging Dobber vooruit en leidde haar naar de begraafplaats.
Daar liep hij meteen naar het graf van Henk –
eerst nog wild snuffelend,
maar toen kwam er rust.
Hij krabbelde nog wat in de aarde,
draaide rond en rond
en legde zich toch zuchtend op het graf….
trouw als altijd.